De oudste manier om in de hersenen te kijken is Computer Tomografie of CT-scan. Deze techniek werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw geïntroduceerd en is een verbetering van de röntgenstralen-techniek. Bij de CT-scan worden röntgenstralen en een computer gebruikt om plakje voor plakje afbeeldingen van de hersenen te maken. De röntgenstralen geven een zwart, grijs of wit computerbeeld: weefsels die veel röntgenstralen absorberen geven witte beelden, terwijl weefsels die weinig straling absorberen zwarte beelden laten zien. CT-gegevens kunnen met een computer worden omgezet in een driedimensionale reconstructie van de hersenen.
CT-scans worden onder andere gebruikt om grote hersenletsels, zoals bij een beroerte of bij hersentumoren, af te beelden. CT speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van hersenletsel na een ongeval omdat bloed, zwellingen en schedelbreuken goed te zien zijn. Ook worden ze vaak gemaakt als kanker is geconstateerd en er verdenking op uitzaaiing naar de hersenen bestaat.
Het apparaat
Een CT-scanner is een groot apparaat met een opening. De patiënt wordt hier, liggend op een beweegbare tafel, doorheen geschoven. Terwijl het apparaat röntgenstralen uitzendt, wordt een serie foto’s gemaakt, waarbij de tafel telkens een stukje doorschuift. Zo ontstaan dwarsdoorsneden van het te scannen deel van het lichaam. De cameratijd duurt meestal ongeveer een half uur. Tijdens het onderzoek mag de patiënt niet bewegen, omdat dit onscherpe afbeeldingen oplevert. Het maken van een CT-scan bij kinderen onder de twaalf jaar gebeurt daarom meestal onder narcose.
Om de verschillende organen en weefsels beter van elkaar te kunnen onderscheiden, krijgt de patiënt soms contrastvloeistof toegediend.