De paniek volgt op lichamelijke verschijnselen als ademnood, hartkloppingen, pijn op de borst, misselijkheid, duizeligheid en hevige transpiratie. Deze verschijnselen zijn ongevaarlijk en vaak het gevolg van te veel oppervlakkig in- en uitademen, maar worden door de patiënt verkeerd geïnterpreteerd: vaak denkt hij een hartaanval door te maken. De persoon heeft het gevoel de controle over zichzelf te verliezen: de angst flauw te vallen, gek te worden of dood te gaan is overweldigend.

Een paniekaanval kan wel eens voorkomen. Er is echter pas sprake van een stoornis als de aanvallen regelmatig terugkeren. Veel mensen met een paniekstoornis gaan uit angst voor een volgende aanval bepaalde situaties vermijden (anticipatieangst) en sommigen ontwikkelen daarbij agorafobie (straatvrees).

Symptomen

Een belangrijk kenmerk van de paniekstoornis is de conditionering voor angst: iemand met een paniekstoornis ‘leert’ zichzelf onbewust de eerste paniekaanval steeds te herinneren. Die eerste paniekaanval is als het ware uit het niets gekomen. Elke volgende situatie die lijkt op de omstandigheden van de eerste aanval (een onbewuste associatie kan daarbij al genoeg zijn) wordt direct ‘herkend’ als ‘gevaar’, waarna een volgende aanval ontstaat. Omdat de patiënt zelf deze conditionering vaak niet doorziet, lijkt het alsof de aanvallen zonder directe aanleiding plaatsvinden, terwijl de aanleiding meestal wel aanwezig is.

Oorzaak

Hoe een paniekstoornis biologisch gezien ontstaat, is nog niet geheel duidelijk. Waarschijnlijk gaat het om een combinatie van de conditionering voor angst, een teveel aan noradrenaline en overactiviteit van het serotoninesysteem. Verder lijken erfelijke factoren een rol te spelen: Iemand met een ouder met een paniekstoornis heeft meer kans om ook een paniekstoornis te krijgen.

Behandeling

Met de juiste behandeling kan een angststoornis vaak sterk verbeteren. De behandeling kan bestaan uit medicijnen (antidepressieve of kalmerende middelen) of cognitieve gedragstherapie, of een combinatie van beide.
Cognitieve therapie gaat in op het denkpatroon van de patiënt en laat deze inzien dat het angstgevoel het gevolg is van een verkeerde interpretatie van lichamelijke verschijnselen, zoals een versnelde hartslag. Het formuleren van een meer realistischer interpretatie is een groot onderdeel van cognitieve therapie. Bij een paniekstoornis gepaard met agorafobie is gedragstherapie vaak effectief, omdat deze therapie het vermijdingsgedrag van de patiënt behandelt.

Cijfers

131.800

mensen met een paniekstoornis waren in 2016 volgens het RIVM bekend. (gebaseerd op een bevolkingsonderzoek).