Betere zorg voor kinderen en jongvolwassenen met NAH
12 februari, 2024
Maandag 04 oktober 2021
‘Kom je er eigenlijk ooit vanaf?’ vraagt een goed bevriende collega me. Sinds de pandemie werk ik in het enige theater dat nog open is, de Rechtbank van Amsterdam, en ik ben in gesprek met een collega van de parketpolitie. Hij zet me aan het denken. Ik weet dat het voor veel mensen een grote stap is om mentale problemen te bespreken op de werkvloer omdat er nog altijd een stigma omheen hangt. Bang om als zwak of instabiel gezien te worden, maar met deze collega durf ik wel. Ik herkende meteen iets in hem, de donkerte. Ik kan het moeilijk omschrijven, maar het voelt een beetje zoals motorrijders elkaar groeten. Je weet van elkaar dat er iets zit en dat je ergens hetzelfde bent.
‘Kom je er eigenlijk ooit vanaf?’ hoor ik hem zeggen. Het is een goede vraag, ik spreek altijd van beter en ziek zijn, iets wat achter me ligt, maar wat ook zo weer de hoek om kan komen. Ik leef met een gekooid beest in mijn lichaam die af en toe aan een ontsnappingspoging begint, maar zolang ik hem op tijd weer in zijn hokje krijg, gaat het prima.
Het heeft lang geduurd voor ik er zo makkelijk over kon praten met iemand. Ik ben mijn leven lang al neerslachting, althans, zeker sinds mijn pubertijd. Neerslachtig klinkt vrij zwaar natuurlijk, maar laten we zeggen dat sinds mijn 13e het leven een continue ‘glas half leeg’ verhaal is met als groot dieptepunt 2017/2018.
Je raakt op een gekke manier gewend aan die bepaalde staat van zijn en hebt daardoor niet door dat het steeds slechter met je gaat. Tuurlijk, je voelt wel dat het niet goed gaat, maar dat je je echt op een hellend vlak begeeft krijg je pas veel te laat door.
In het najaar van 2017 slaan bij mij totaal de stoppen door, kortsluiting in mijn hoofd, het is teveel, de emmer loopt nu echt over en ik weet niet meer wat te doen.
In paniek bel ik mijn huisarts. Ik heb mezelf opgesloten in een kamer omdat ik bang ben voor mezelf, bang voor mijn eigen gedachten, bang voor mijn hunkerende verlangen naar de dood. Ik heb te lang gewacht, te lang gedaan of het goed ging, nooit de dood van mijn moeder verwerkt, ik ben mijn ambitie en daardoor mijn identiteit kwijt. Nu ik ook nog mijn bijbaan kwijtraak, mijn vriend bij me weg is en mijn vader ziek blijkt te zijn trek ik het niet meer. Ik ben in blinde paniek. ERROR. Eindelijk durf ik het. Om hulp vragen. Mijn huisarts is begripvol, lief en ik voel me gehoord. Ze praat een uur met me, vraagt me of ik mijn telefoon beloof op te nemen als ze me aan het eind van de middag weer belt.
Als ze me die middag belt vraagt ze me of ik het weekend door kan komen en of ik echt op zal nemen als ze me maandag weer belt. Daarna gaat het snel, althans, ik kan snel terecht bij haar en de praktijkondersteuner, ze verwijzen me door en dan volgt een lang, heel lang traject.
Diagnose? Zware depressie. Na verschillende therapeuten, psychiaters, slaapklasjes en schema’s kom ik, terecht bij de juiste psycholoog met wie het eindelijk klikt. Het is een intens traject. Van twee keer per week, naar één keer per week, naar om de week en zo verder. Wandelen, wandelen, wandelen. En dan gebeurt het.
In het voorjaar van 2019 hoor ik iets waarvan ik dacht dat het nooit zou gebeuren. De tranen stromen over mijn wangen. Hoor ik dat echt? De vogels fluiten. De vogels fluiten en ik vind het mooi. Ik kijk naar de blauwe lucht boven me en zie ze vliegen. ‘Dag jongens, daar zijn jullie weer’, zeg ik.
Lang is het goed gegaan, echt goed, maar ik merk de laatste tijd dat het weer wat moeilijk is. Ik verval in bepaalde patronen, slecht voor mezelf zorgen, maar herken het nu gelukkig. Laten we wel wezen, die hele coronacrisis heeft niemand goed gedaan, maar zeker voor een ieder die mentaal al eens is uitgedaagd kan het best pittig zijn. Ik probeer niet te streng voor mezelf te zijn maar probeer wel het beest in zijn kooitje te houden. Af en toe mag hij er een dagje uit, even naar buiten, maar ik houd hem klein. Zorg dat hij niet kan groeien en mijn uitzicht ontneemt. Dus één dagje eruit en dan hop, terug naar binnen jij.
Dan kijk ik nog even naar de blauwe hemel en groet mijn vrienden van het vogelrijk.